Vaatlap

 

De hele dag al doe ik alles fout. In zijn ogen dan. Die zich misprijzend sluiten, wegdraaien dan wel naar achter zijn hoofd inrollen. Al dan niet gepaard gaand met ongeduldig gezucht, ge-‘mah-hahmmm’, gesputter of gepruttel.

Ik vind het veel te vroeg en het bevalt me niets maar het lijkt er sterk op dat nu ook mijn 10-en-een-half-jarige met een noodgang die eindeloos diepe en donkere tunnel van puberschap inschiet.

Gatverdarrie.

Behalve het feit dat hij nu met de andere twee samen in perfect harmonieuze pas-de-trois mij de wind van voren geeft, vind ik het schokkend om te zien hoe dit van huis uit Altijd Vrolijke Ventje van het ene op het andere moment verandert in een chagrijnige vaatlap.

We ploeteren zo door de dag en ik vind er geen bal meer aan. Daar ben ik eerlijk in. Voorheen was hij tenminste nog degene aan wie ik me kon opwarmen als ik van broer en zus een koude douche had gekregen maar nu is hij het ijzige toetje. En ik hou helemaal niet van ijs. En ook niet van toetjes.

Godzijdank is daar eindelijk het moment voor hem om naar bed te gaan. Onze bedritueeltjes waarbij hij mij als een ware RupsNooitGenoeg eindeloos terugriep, zijn ook allang voorbij maar gelukkig mag ik hem nog wel een goede nacht-kus komen brengen. Sterker nog, als ik dat niet doe, slaapt hij niet. Komt hij rustig twee uur later ineens naar beneden om te vragen waar ik nou blijf.

Het is nog niet voorgekomen dat hij boos is gaan slapen en gelukkig, ook vandaag verandert de vaatlap terug in mijn kleine vriend zodra hij in zijn bedje ligt.

“Lig je lekker vent?”

“Ja, dit is zo’n lekker bed, ik denk dat ik hier wel 10 jaar blijf liggen. Misschien wel mijn hele leven!”

“Oeh, nou, maar dan moeten we iets bedenken voor als ik een keer dit huis ga verkopen. Dat is niet nu hoor maar ik denk wel over een paar jaar.”

Een lieve lach verschijnt op zijn gezicht maar komt niet helemaal vol tot uiting in zijn ogen waar ook een flits van een zorgje en vraag doorheen trekt. Ik zie het wel maar registreer het niet echt.

“Ga jij dan verhuizen mama? Wanneer zie ik jou dan nog? Het kan pas als ik niet meer thuis woon en dat duurt nog heel erg lang.”

“Op zich een jaar of 8 maar ik denk dat ik misschien wel al iets eerder dit huisje verkoop. Omdat jij dan ook groot bent en de anderen uit huis omdat ze studeren. Ik blijf niet voor áltijd in dit dorpje wonen, dat wist jij wel, toch?”

Dapper knikt hij: “Maar 8 jaar ís bijna heel mijn leven..”. Zijn lachje nog altijd op zijn gezicht maar komt zelfs niet meer in de buurt van zijn kijkers. Want die hebben het te druk met andere dingen, zoals tranen terugvechten.

Ik heb altijd een vaag plan voor ogen gehad toen wij uit elkaar gingen en ik dit huis kocht met een gecalculeerde hypotheek van 8 jaar. Dan zouden de oudste twee studeren en was de kleinste groot. In ieder geval groot genoeg voor een eventueel drastische verandering en gevolgen.

Maar aan dit soort ideeën is hij nu nog niet toe. Dit mannetje is nog te klein. Dat wordt mij pijnlijk duidelijk als ik zijn verdriet recht mijn hart in voel gaan.

Ik probeer het te redden met een “Ik denk dat ik heel dichtbij een huis zoek en anders ben je gewoon vooral bij je papa en bijvoorbeeld altijd in het weekend bij mij..?”-achtige Schwalbe.

Echter, er is geen redden meer aan. Hij heeft het geprobeerd, het lukte hem heel even om alles tegen te houden maar nu, met een grote, wanhopige snik, stromen de tranen over zijn lieve wangetjes en de woorden uit zijn mond. Over hoe hij mij helemaal niet kan missen, niet weet hoe dat uit-huis-zijn moet en dus ook niet kan nadenken over niet meer in dit bedje liggen.

Hij heeft gelijk. Ach, wat heeft hij gelijk. Ik voel me een ongelooflijke oen, omdat ik door zijn puberale gezanik van vandaag vergeten ben dat dit mijn jongste is en niet een grote gast die al met zijn hoofd op kamers, in bier en andere geneugten zit.

Ik neem hem in mijn armen en troost hem en zeg hem zich geen zorgen te maken en dat we er echt samen wel komen.

Hij knikt en snikt en ik voel hem kalmeren. Dan met een laatste snufje komt hij tot zijn eigen, ijzersterke conclusie: “Ik dóe soms wel als een puber maar daar kan ik niets aan doen. Ik ben wel nog steeds heel gevoelig, mam.”

 

 

 

De pose

De pose

Daar gaat ze. Met haar klasgenoten stapt ze via de druilerige regen in de bus die hen naar Schiphol zal brengen. Op naar Rome voor de leukste 1,5 week van haar hele schooltijd.

Ik zwaai en het lijkt gisteren dat ik in die bus stapte. Alleen bracht deze ons niet naar Schiphol maar in één streep naar de Italiaanse hoofdstad. De busreis was daarmee indringend onderdeel van de trip zelf.

Want daar waar ons nu als ouders en leerlingen in de aanloop naar deze Romereis nogal dreigend een zero tolerance beleid is afgekondigd waar het drank en ‘jonco’s’ betreft, herinner ik me (waarschijnlijk ietwat geromantiseerd maar toch) dat met die bus van ons, nog voor we goed en wel de landsgrens over waren, al een noodstop gemaakt moest worden zodat de eerste groot-innemers het teveel even langs de snelweg konden deponeren.

Zoals de kinderen nu langs de douane nog geen waterflesje gesmokkeld krijgen, was de hoeveel sterk bij ons achter in die bus behoorlijk imponerend.

Ik overdrijf. Natuurlijk. Een beetje. Maar niet eens zo heel erg.

Overigens was onze #dailyoutfit in die tijd kennelijk níet zo heel verschillend van nu. Afgelopen weekend keken we door mijn Romereis-foto’s van 30 jaar geleden en de ene vreemd-bol blousende top na de andere tot onder de oksel opgetrokken en in de middel ingesnoerde jeans werd goedgekeurd door de modebewuste 15-jarigen van nu. Gekke zonnebrilletjes, scharrige VANS-achtige gympjes, cowboylaarzen en sportjackies die lijken op de coole exemplaren van nu. Wat wil je ook. Vintage is in, begreep ik.

Terwijl ik naar de mij aandoenlijk aandoende foto’s keek, zag ik vooral een stel keurige, terecht met zichzelf gepreoccuppeerde tieners, ‘cool poserend en zich bewust van het bijzondere moment.

Ineens realiseer ik me: wat voelde ik me al een hele pief in die tijd. Op de goede momenten dan. Op de mindere, die er nogal vaak waren, allesbehalve. Maar dát konden we niet laten blijken, natuurlijk. Dus wat was de reflex? Kin nog ietsje verder omhoog, snaveltje nog net wat spitser en scherper. Maar als je goed keek, zag je de schoudertjes wat omhoog gaan boven een ruggetje dat juist wat inzakte.

De pose. Verscheurd van binnen, stoer en onaantastbaar van buiten.

Zo exáct hetzelfde als bij die leuke, lieve oudste van mij. Die ik wel kan schieten (wat ik ook doe) als ze precies ditzelfde laat zien en horen…

Een flits van schuld trekt door me heen. Ik prent me dit beeld van mezelf destijds in en het gevoel wat erbij hoorde en ik neem me voor: als zij straks terug is en ze schiet als zo vaak even in die kin-omhoog-ogen-koelgeloken-tong-scherp-pose, doe ik alleen nog maar mijn armen open.

Voor een grote, troostende en helende knuffel. Óók voor mijzelf.

Auw, je kníjpt!!

freedom

Het is vakantie.

Ze heeft de eerste van de middelbare met beheerste nonchalance doorstaan en overleefd en wat heb ik haar zien groeien, die knappe dochter van me. Zowel mentaal als fysiek. Er is ogenschijnlijk niets kleins meer aan haar. Zeker niet in vergelijking met de basisschool-knulletjes die haar broertjes zijn.

Ja, zij wordt groot en dat gaat vanzelf. Maar hoe-zo gaat dat eigenlijk vanzelf? Want ík bots al het hele jaar met haar en mezelf, in mijn drang haar richting te geven, te helpen. Maar hoe meer ik dat doe, hoe minder ze me nodig lijkt te (willen) hebben. Dus ga ik nog meer ‘coachen’. En gaat het coachen over in dwingen.

Terwijl ik dwing, duwt zij mij weg. Wanhopig pak ik haar arm vast. Geen wonder dat de blik die mij ten deel valt gevuld is met koele geringschatting. Maar precies díe blik doet mij stomen want triggert, zonder dat zij het weet, iets dat oud is, diepgeworteld zit en heel primair is. En dit alles maakt dat mijn hand begint te knijpen.

Ergens achter in mijn hoofd vraagt een stem wat ik aan het doen ben: “Zeg, hallo! Wat dóe je?!! Ben jij soms zo’n moeder die steeds maar nódig gevonden wil worden door haar kinderen? En word je nu boos op haar omdat zij jou duidelijk maakt dat ze daar niet op zit te wachten?”

Ja, wat bezielt mij?!

Ik voel alle verbinding tussen ons wegvallen: zij vertrekt in zichzelf, ik vertrek in mezelf. Tussen haar en mij alleen nog dat armpje met hand eromheen. Als symbool van waardeloze onmacht.

De blik van mijn dochter is inmiddels veranderd in een hele woeste. Maar nu begrijp ik het. Godzijdank begrijp ik het. Vastgehouden worden terwijl je het zelf moet doen en wíl doen. Vastzitten terwijl je op zoek bent naar jouw vrijheid. Natúúrlijk word je daar woest van, ik ken het zelf als geen ander.

Mijn met vulkanisch hete lucht gevulde, primaire ballon loopt in een grote diepe zucht leeg. Ga maar, lieve schat. Spring, dans, ren, struikel, val en sta weer op. En kom maar lekker bij je mama praten, lachen, huilen, eten en een hele liefdevolle knuffel halen als jij die nodig hebt.

Je weet waar ik ben.

Mails die ik in mijn hoofd ooit schreef maar nooit verstuurde (1)

Kippig

Geachte vervelende oogarts,

Het is 30 jaar geleden dat ik voor u stond als bedremmelde 12-jarige bij wie zojuist door de schoolarts minder zicht was geconstateerd. In de eerste klas van de middelbare zat ik en deed ik mijn best mijn plekje te veroveren. Dodelijk onzeker tussen al die coole, knappe, superslimme types. Mijn tactiek was die van een grote mond maar in mijn hart voelde ik me erg klein. En na mijn bezoek aan u nog een heel stuk kleiner.

Het bericht dat ik naar u toe moest voor een serieuze meting want met zekerheid een bril, was voor mij al een mokerslag die mijn kleine wereldje van school en sport deed beven. En precies zo stond ik samen met mijn moeder te wachten, ik zal het nooit vergeten, net over de drempel van uw spreekkamer totdat u zo goed zou zijn ons in onze aanwezigheid te erkennen.

U was druk bezig iets op schrift te stellen, keek niet op of om en ik durfde bijna geen adem te halen in de hoop dat het zicht-probleem dan vanzelf zou verdwijnen. Eindelijk drukte u een punt op het papier en uw bril steviger op uw neus, hief het hoofd en nog voordat u ons aankeek zei u het, langzaam en nasaal snerpend.

“Zooooo, dus Alexa hier is KÍP-piggg …?!”

Het klonk als een beschuldigend pistoolschot. En toen de ‘ggg’ van KÍP-piggg wegstierf en uw hoofd recht op uw schouders stond zodat u ons aankeek, zag ik kleine, kwaaiig-priemende oogjes achter Heel. Dik. Glas. Het was alsof u míj de schuld van dat dikke glas gaf en voor straf me nu met hetzelfde ging opzadelen.

Ik zakte ter plekke door de grond. Was dat ook echt gebeurd en ik nooit meer boven gekomen was het voor mij prima geweest. Mijn moeders hand beefde van ingehouden woede en nog als we het erover hebben voel ik die emotie. Dus ik heb het me niet verbeeld.

Kippig… wat een belachelijk woord om te gebruiken. Ik vroeg me nadien wel eens af of u gráp-piggg probeerde te zijn maar dat kan bijna niet. Zó niet-grappig was het.

De rest van de meting kan ik mij niet herinneren maar wel dat ik twee dagen later met een brilletje met ook Best Dik Glas naar school moest, alsook naar paardrijden en de verschillende sportvelden waar ik zo door de week verkeerde. Overal schoten mij de tranen in de ogen want zag ik uw oogjes-achter-jampotglazen voor me en hoe verschrikkelijk dat eruit had gezien dus hoe ik er in mijn beleving nu ook uitzag. Met mijn paardrij cap erboven…

Ik hoop dat mijn tot op het bot geschokte blik u aan het denken heeft gezet, die middag. Maar ik denk het eigenlijk niet. U was namelijk al redelijk oud -dat zag ik dan toch wel- en u deed dit waarschijnlijk al 40 jaar en al 40 jaar zo. Zonder invoelend vermogen, in ieder geval niet naar een kind, noch vriendelijke uitstraling.

U snapte de impact van uw professionele positie en autoriteit volgens mij niet. Daarom wil ik u, waar u nu ook bent, met terugwerkende kracht laten weten wat zulk communicatief onvermogen kan doen.

Het kleine beetje gevoel van zekerheid dat ik bezat was na die middag geheel en al zoek en jarenlang heb ik me lelijk gevoeld en had ik een van mijlenver zichtbare, zwakke plek waarop ik makkelijk te pakken was: Want Die Bril. In een tijd waarin een bril allesbehalve cool was. Daarom ontwikkelde ik uit zelfbescherming een nog grotere snavel met nog scherpere en stoerdere praat, wat mij met grote zekerheid links en rechts niet in dank werd afgenomen. Maar kwetsbaar mocht en kon ik natuurlijk niet zijn, dat had ik bij u wel gezien en gevoeld. Dus waar ik gevaar rook, pikte ik erop los. Gelijk een kip naar korrels, bedenk ik nu.

Gelukkig kwamen er na niet al te lang lenzen. Maar het gevoel van lelijk en kwetsbaar dus met schild en grote bek is wel nog lang gebleven. Daarbij had ik inmiddels een reputatie op dat vlak en u weet: om te overleven in de jungle van jonge adolescentie moet je je wel kunnen weren. Misschien is dat wel hoe u uzelf hebt geleerd zich staande te houden: met op niet-grappige-manier-grappig-proberen-te-zijn …

Overigens is het heel goede nieuws dat ik 8 jaar geleden mijn ogen kon laten laseren waardoor ik nu een haviks-blik bezit. Dat is nog eens wat anders dan een kíp. Vindt u ook niet? Een havik kan tenminste vliegen!

Hoogachtend,
De niet-meer-kippige Alexa