Aubergine

De thermometer tikt de 40 aan. Wij hebben net een adembenemend kijkje genomen in de Mezquita Cathedral plus tuinen en zoeken nu een koeler plekje om weer op adem te komen.

De toog van de ‘taverna’ biedt die plek.

Een wat knorrige barman, die eigenlijk wil sluiten voor zijn broodnodige siësta, ontdooit als blijkt dat wij niet uitgebreid komen eten maar alleen een copa en een gazpacho Andalúz vragen. Dit staat in slechts een handomdraai klaar.

Rechts van mij zit een nogal corpulente en besnorde man in roze shirt. Hij oogt fris maar als hij tegen ons gaat praten, verdwijnt dat idee al snel door het onverstaanbare gepruttel waarbij zijn adem fluitend ontsnapt tussen de grote gaten van de nog wèl aanwezige tanden door. Mijn Spaans is behoorlijk op peil maar van hem versta ik vrijwel niets.

Hem maakt dit alles niets uit. Glanzend kijken zijn waterige oogjes langs mij heen naar de lange en breedgeschouderde extranjero die naast mij zit. Verrukt reutelt en pruttelt hij over de warmte, zijn Córdoba en de mooie blauwe ogen van mijn metgezel. Die met zijn hoed en zijn baard-van-een-week inderdaad wel wat wegheeft van Indiana Jones.

Ik buig mijn hoofd en realiseer me dat Cupido deze trotse Cordobez bij onze binnenkomst midden in het hart raakte. Mijn compañero kijkt mij ondertussen met zijn ‘ojos azules’ vragend aan; hij weet nog niet dat hij de hoofdpersoon is in het tussen 3 tanden door gelispelde liefdeslied op rechts.

De barman ziet, hoort, verstaat wèl en gaat stoïcijns door met wat hij al aan het doen was voordat wij binnenkwamen.

De situatie duurt voort en voelt steeds ongemakkelijker. Voor mij omdat ik als vertaler word gebruikt maar niets versta en voor Indiana die nu doorheeft dat hij het onbereikbare liefdesobject van deze gepassioneerde goeierd is.

Dan ineens vat de door Cupido getroffene moed, klokt zijn laatste van inmiddels vele copa’s weg, rolt van zijn barkruk, grabbelt zijn aubergine mee en komt tussen ons in staan. Na een laatste, nu rechtstreeks aan Blue Eyes gerichte aria, waggelt hij zielsgelukkig de deur uit.

In zijn rug hoor ik hem denken (ik versta hem ineens perfect): “Madre Dios, vandaag pakte het naar de markt gestuurd worden voor die ene aubergine toch maar mooi verdomd goed uit..”.

Couleur locale – Er staat een paard in je steeg

A80F99F7-3808-4791-826F-4CD5D3B77F32

Klik-klak, klik-klak, ik hoor paardenhoeven en zo te horen heel dichtbij. Ik hou van paarden en blijf het een verrukking vinden dat ze hier in dit dorp met regelmaat gewoon door de straat lopen; aan de hand, met iemand erop of voor een wagentje. En soms dus ook daadwerkelijk in mijn steeg, op 10 meter van mijn huis, 2 stuks dit keer, met begeleider.

“Zo hèhè, even in de schaduw…” het meisje dat één van de twee paarden vastheeft, hapt van haar ijsje. Schuin tegenover mijn steeg bevindt zich de lokale snackbar en kennelijk hebben de dames daar een koele versnapering gescoord.

Mijn gedachte is dat de paardjes dan ook wel dorst zullen hebben en in een opwelling vraag ik of ik een bak met water voor ze zal neerzetten? Ja, nou, dat zou wel fijn zijn! Waarom ik deze opwelling heb, weet ik niet precies. Misschien omdat ik aan het ‘helpers-syndroom’ leid of -eerlijker- omdat ik indruk wil maken op mijn jongste die zich binnen voor het raam staat om te kleden voor zijn voetbalwedstrijd: “Kom kijken, super leuk 2 paardjes in je steeg!”

Dat ik van dit idee 3 minuten later grote spijt heb, weet ik wel. Met de teugels van één van de twee inmiddels volstrekt in paniek geschoten en wild geworden dieren in mijn hand, word ik in een chaotische storm van trappende paardenbenen, bijtende paardengebitten en razend in de nek gelegde paardenoren, volledig geplet tussen het woest trappelende paardenlijf en het raam van mijn overburen. Het geluid van ter plaatse op hol geslagen paardenhoeven en paniekerig paardengegil is scherp en eng.

Links van mij hoor ik het angstige stemmetje van mijn jongste: “Mama? Mama, hélp..!” en rechts van mij hoor ik de paardendames: “Huuh! Hooo! Rrrrússs-tiggggg.” Waarschijnlijk maak ik zelf ook geluid maar dat kan ik me niet herinneren.

Uit mijn rechterooghoek zie ik hoe het mij plettende paard me woest aanstaart vanuit haar línkerooghoek en vanuit míjn linkerooghoek zie ik de overbuuf aan haar kant van het raam met handen in de lucht van schrik. Niet alleen omdat het er waarschijnlijk allejezus dramatisch uitziet en klinkt maar ook omdat het glas van haar raam vervaarlijk meegolft met de pletbewegingen waaraan ik onderhevig ben (“Ik zag het hele raam van de buren naar binnen buigen, mam!”).

1 Minuut later, wat voelt als een half uur, overhandig ik trillend de teugels aan het paardenmeisje. De paardjes zelf trillen ook hevig, inmiddels weten we de namen: Bruin en Lightning natuurlijk. Beide beestjes bloeden want hebben elkaar verwond, zij vielen elkaar ineens aan met mij ertussen en niemand weet waarom. Misschien is het wel door de gifgroene rubbermaid die ik als watertrog voor ze heb gevuld, wie zal het zeggen?

Om hun ongenoegen nog even kracht bij te zetten, gaan bij beide dieren de staarten omhoog en droppen zij met doffe ploffen de inhoud van hun geschrokken darmen voor onze voeten. Onverdroten scheppen de dames deze nederigmakende hoeveelheid in een zak, die met veel genoegen door een andere buurman wordt meegenomen om in zijn tuin uit te strooien.

Terublikkend vinden we dát aspect nog het meest wonderlijke: waarom wil hij die poepzak, zijn tuin ís toch al volledig overwoekerd? We vragen het hem niet.

5 Minuten te laat vertrekt mijn jongste naar zijn wedstrijd en terwijl ik kijk hoe hij in het kielzog van de paardjes wegfietst, dringt tot me door dat het nergens op sloeg, mijn wens om indruk op hem te maken met mijn ‘kijk, twee paardjes in de steeg!’.

Hij weet toch helemaal niet beter, hij is in dit dorp geboren …

 

 

 

 

Couleur locale – Een haag van Zelfbeschikking.

IMG_3081

“Nououww zeg. Die mag óók wel eens wat aan d’r hèg doen!?!”

Voorbij tour-fietst een stel van een jaar of 65-70 dat door de jaren heen op elkaar is gaan lijken. Diepbruine, enigszins verweerde gezichten van het vele buiten zijn, allebei kort grijs haar. Hij in een knielange broek met van die aantrek-touwtjes onderaan, zij met driekwart-broek met ook aantrek-touwtjes onderaan. Alles in ton-sûr-ton kaki en gebroken wit.

Ongeacht waar je bent in Nederland, kom je hen tegen, zeker ook hier in dit dorp. Hardop de omgeving becommentariërend met alleen hun eigen referentiekader als maatstaf. Ongehinderd door het besef dat ze goed hoorbaar zijn omdat ze, rekening houdend met elkaars en eigen afnemend gehoor, best hard praten. Tegelijkertijd denk ik niet dat het hen iets kan schelen, want wat zij vinden mag door de wereld gehoord worden.

Maak mij gek: kleinburgerlijke bemoeizucht met van alles waaronder de uiterlijke omstandigheid van andermans woon- en dus persoonlijke ruimte. Het heeft op mij het kinderachtige effect dat mijn hakken zich in het zand begraven: ‘Piss off, ik doe lekker helemaal níets meer aan die heg..!’

Maar goed, dit terzijde.

Want mijn heg en ik, wij hebben een bijzondere relatie, ontstaan doordat ik mijn heg al jaren met de hand snoei. Jazeker, met de hand! Het startte toen ik hoogzwanger dit door de heg omzoomde huis betrok en in een vlaag van nestdrang bedacht dat ie geknipt én geschoren moest. Ik vond een grote, loodzware heggenschaar en wierp me met ’n evenzo loodzware buik op de klus.

Ik herinner me talloze mensen, lieve buren en vreemden, die voorbij kwamen en stil bleven staan. Kennelijk bood het een wonderlijk plaatje. Sommigen complimenteerden mij met mijn ijver, anderen maanden me bezorgd tot rust en voorzichtigheid en weer anderen gaven me tips – ook uit zorg maar vooral die voor de toekomst van mijn heg. Minzaam nam ik alle zijlijn-commentaren in ontvangst, strekte mijn rug nog maar eens en ging stoïcijns verder.

Zwoegend en zwetend ondervond ik dat het therapeutisch werkte: knip-knip-knip door al die takjes, korte metten makend met … ja, met wat precies? Hoe dan ook, het gaf me het gevoel van een vrolijk en vooral stoer soort zelfbeschikking: Kloddertje roze hier, Takje minder daar, Mijn kind, Mijn huis, Mijn heg!

Zo ben ik dat blijven doen, jaar in jaar uit en word sinds een jaar of 5 geholpen door mijn zoontjes. En iedere keer komen ze, de goedbedoelde maar ongevraagde en daarmee lichte ergernis opwekkende opmerkingen van de buurt-schippers aan wal. Onze lol is dat wij elkaar later vertellen wat we allemaal opgevangen en geantwoord hebben, sommige uitwisselingen zijn inmiddels tot gimmick verworden: “Zeau, jai ben hier wel effe mee bezig, hè?” ‘Ja dat klopt, en zo makkelijk is het nog niet hoor, best lastig om het recht te doen.’ “Hm. Ja. Nou. Dòt zien ik!!”.

Schuldbewust moet ik bekennen dat de heg na 15 jaar zelfbeschikkend geknip, inderdaad van schots naar uitermate scheef is gegroeid, twee meter dik is, ik door dit alles niet zo goed weet hoe of waar ik nu moet beginnen en niet verder kom dan er halfslachtig naar staren. Mijn kinderen wil ik dit toch ook niet aandoen: het is tijd voor een drastische maatregel.

Dezelfde jongen die 6 jaar geleden bij wijze van hobby-bijbaan mijn zelfbedachte tuinset uit hout tevoorschijn wist te toveren en nu op zijn 23e een florerend tuinbedrijf heeft met 14 man in dienst, gaat mijn heg onderhanden nemen. Want mijn trouwe therapeut verdient niets minder dan een echte local hero!

En ik? Ik ga er die dag eens goed voor zitten. Het zal wel even wennen zijn maar ik heb zo het vermoeden dat dit een veel relaxter vorm van zelfbeschikking gaat zijn…

 

 

Couleur locale – Buuv Bosbes

bosbes

Alhoewel een over het algemeen vredig Zuid-Hollands dorpje, is natuurlijk niet alles pais en vree. Zoals in iedere leefomgeving is het ook hier een vat vol gedoe en gedoetjes, geroddel en ruzies en zelfs af en toe een heus handgemeen. Ik zie het, hoor het en laat al jaren het meeste aan mij voorbijgaan, comfortabel dommelend in mijn eigen domeintje.

Totdat ik wakker schrok van scherpe haat die naast mij bleek te wonen.

Want naast ons, met alleen een klein steegje tussen onze tuinen, woont Buuv Bosbes. Zo heet zij hier in huis omdat wij ooit de associatie maakten met een van de kinderen uit “Sjakie en de Chocolade-fabriek”; het verwaande kauwgumkauwertje dat het, tijdens de rondleiding door de chocoladefabriek, niet kon laten om een net ontwikkeld stuk gum in haar mond te stoppen, ondanks de uitdrukkelijke waarschuwing van Willy Wonka om dit niet te doen. Zij blies vervolgens op tot een enorme bosbes, moest afgevoerd naar de uitpersmachine, kon de rondleiding niet afmaken en greep door haar nieuwsgierige hebberigheid naast de hoofdprijs.

Bij Buuv Bosbes hebben wij niet alleen de letterlijke associatie, ook wekt zij bij ons alle vier hetzelfde gevoel van geïrriteerd ongeduld als het vervelend kauwende meisje.

De hele geschiedenis begon zo’n 4 jaar geleden toen ik net alleen woonde. Ik belde bij haar aan om te vragen of zij de bal had gevonden die wij kwijt waren en vanuit het niets blies zij een scheldkanonnade van halve meter afstand in mijn gezicht. Snerpend schreeuwend, voorovergebogen en paars opbollend (hence de bosbes) met Duits Aktzent. Het ging over haar tuin en heg, onze bal, mijn nare rotkinderen en daarnaast was ik een gemene leugenaar.

Ik droop geïntimideerd af, gaf mijn kinderen op hun lazer over wat zij allemaal kennelijk wel niet hadden uitgespookt in die tuin, groef in mijn geheugen naar waar ik over gelogen zou hebben, kon dat niet vinden en ondertussen gaf mijn drietal in paniek aan dat ze echt niet wisten waar dit over ging en ik geloofde hen.

Met Argusogen volgde ik voortaan deze buurvrouw en zij deed hetzelfde.

Op mijn verjaardag een tijdje later waren mijn zoontjes van toen 8 en 4 in de tuin aan het spelen met hun eigengemaakte pijl en boogjes. Middelste die heldenfilm Robin Hood net had gezien, vertelde mij hoe cool hij het vond dat de man van zóver een appel van een hoofd schoot. “Heet dát dan een ‘headshot’, mam?”

10 Minuten later verscheen Buuv B. in mijn tuin. Met wederom een spervuur aan scherpe verwijten jegens ons allemaal, afgetopt met het snoeiharde: “En iek schnapp wel dat jouw Mán niet meer bij jou wiel sein en jouw Kindern sein bei hemm viel béter aus!”

De ogen van mijn kinderen vielen bijna uit hun gezichtjes van schrik en ik verzocht haar met mijn laatste beetje zelfbeheersing sehr schnell mijn tuin te verlaten als ze mijn voet niet tegen haar achterwerk wilde voelen. Ik geloof dat ik ook zei dat dit moeilijk te missen zou zijn. Kennelijk toch niet helemaal beheerst.

Terwijl ik de jongens troostte en zij dachten dat ze bij mij hetzelfde moesten doen (“Nee hoor, mam, zij zegt maar wat, wij vinden papa en jou even lief!”), klopte ineens een politie agent aan. Hij was gebeld met een aangifte van bedreiging. Er zou in mijn tuin gesproken zijn over een aanslag op de buurvrouw en wel door een schot op het hoofd met een scherpe pijl…

De indruk die dit psychische geweld op mijn kleine mannetjes maakte, trof mij recht in maag en hart. Ik heb oom agent uitgelegd hoe het werkelijk zat met het headshot en toen hij mijn zoontje aankeek zag ik dat ook hij begreep dat er sprake was van een vergissing.

Hij gaf mij een paar dingen mee over de situatie aan de andere kant van de heg en vroeg ons dan het verstandigst te zijn en gewoon verder te leven, rekening houdend met dat zij daar woont maar er verder niets mee te hoeven.

Tsja.

Mijn kinderen kunnen dat aan. In het begin vonden ze het moeilijk en schoten schichtig weg als zij eraan kwam. Tegenwoordig lopen ze gewoon door en zeggen zelfs per ongeluk wel eens gedag. En dan ben ik trots op ze. Het lukt hen zich hierin groots te tonen. Mij (nog) niet.

 

 

Aan het uiteinde van de omhelzing

IMG_2512

Boven mijn hoofd ontwaken de innig verstrengelde kiwi en wisteria uit hun winterslaap en ontknoppen de uiteinden van hun omhelzing in blad en bloem, als onuitgesproken belofte voor weer een vruchtbaar jaar.

Hommels, bijen en wespen scheren vlijtig langs en zelfs het scherpe gezoem van die laatste soort, normaal gesproken goed voor een luidkeels gierende aftocht mijnerzijds, klinkt mij nu vooral fruitig in de oren.

Het is 14 uur en ik moet mij bedwingen niet alvast een grote bel heerlijk-frisse rosé in te schenken. Het feit dat ik mijn kleinste vriend over een uur ergens moet oppikken, geeft mij nog voldoende realiteitszin om mijn lust te weerstaan maar het is een pittige strijd.

Ik wil het Leven vieren. Want teveel mensen gaan ineens. Mensen die oud zijn en op. Of alleen oud terwijl eigenlijk nog lang niet op. Maar ook jonge mensen, die fysiek nog makkelijk zouden kunnen maar mentaal niet meer bij machte zijn. En soms gaan mensen gewoon zomaar. Per ongeluk.

Uiteindelijk, aan het uiteinde van alle omhelzingen, gaan ook wij. Hoewel ik dat zelf verder echt geen leuke gedachte vind, is het de enige waarheid die ik ken die níet gaandeweg zal veranderen. En daarmee geeft het mij iets van geruststellend houvast; een antwoord tussen al het andere wat vooral vraag is. We weten dat we ooit gaan, we weten alleen vooraf niet hoe of waarheen. Een cyclisch kader vol van vrijheid.

Ja, het Leven moet gevierd. En daarom is er de lente om ons hieraan te herinneren. Jubelend via de vogeltjes, uitbundig via het groen.

Dus straks, als alles weer ‘op honk’ is, gaan wij vieren. Dat we vandaag gezond zijn en dat we lief en het goed hebben.

#happyweekend

 

Couleur locale – de buurman

de-buurman-couleur-locale

Een wekker heb ik niet nodig. Iedere ochtend tussen 6.15 en 6.30 uur komt hij voorbij, terwijl hij zijn hondje uitlaat voor de eerste keer die dag, hoor ik hem al van verre: “Kuch. … Kuch. … Kuch. …” En dan in de 20 meter dat hij langs mijn huis en daarmee ook onder mijn slaapkamerraam loopt: “KúchKúchKúch … KuchKUCH.”

Mijn buurman. Mijn wekker.

Hij is niet mijn échte buurman. Hij woont aan het einde van de straat, daar waar ik aan het begin woon. Maar ik noem hem wel buurman. Ik noem iedereen uit mijn straat buur-.

Toen ik 15 jaar geleden in dit dorp kwam wonen, waren hij en ik nog niet alleen. Nu wel, beiden namen wij afscheid van iemand. Hij voorgoed, ik als partner en huisgenoot. Wij bleven allebei in onze veilige straat. Hij woont “op ons dam” en ik woon “aan onze dam” maar verder bedoelen we hetzelfde en is precies dát misschien wel wat onze huidige band uiteindelijk schiep.

Want onze eerste jaren samen in de straat kenden een zwijgende animositeit. Hij moest niets van ons en mij in het bijzonder weten, zo scheen mij toe. Hij was van hier, wij niet. Wij waren import uit de stad, Amsterdam nog wel. Als ik hem groette, kwam er een stuurse grom en als ik niets zei, bleef het helemaal stil. Ik besloot dat ik het laatste te prefereren vond, dus zweeg. Vaak hoorde ik hem in de verte knorren en klagen over wat er allemaal niet goed was aan van alles. En ergerde mij intussen kapot aan zijn ochtendlijke gehoest, geproest en gerochel onder mijn raam.

Op een dag, nadat heel wat jaren op deze wijze tussen ons waren vergleden, liep ik door mijn straat en stond hij plots pontificaal voor me, sigaretje in een naar beneden getrokken mondhoek en een frons op zijn doorgroefde gelaat. Met een “Ja hoor, de bromsnor, verpersoonlijking van al het dorps kleingeestige waar ik zo’n bloedhekel aan heb, alles in de gaten houdend en overal wat van vindend.”-blik keek ik hem aan. Ongetwijfeld hautain overkomend en daarmee ongetwijfeld de uitdrager van dat stadse waar híj zo niets mee ophad.

Zo stonden we schutterig en afstandelijk tegenover elkaar. Deze man met zijn toen nog drie hondjes en ik met mijn toen al drie kinderen. Hij kuchte en zei met zijn rasperige rookstem: “Eehhmmm, je koplampen staan al een tijdje nog aan, en ik weet dat je zo met jouw jongens naar hun sport moet. Zou ik vervelend vinden voor jullie als je auto het niet meer doet.”

Voorbereid op de een of andere norse reprimande, stond ik eerst met mijn mond vol tanden en gingen vervolgens mijn ogen open, letterlijk en figuurlijk. Ik bedankte hem en haastte me naar huis om de autosleutels te halen. “Dat is ècht heel aardig van de buurman hè, mama?!”, lispelde mijn middelste. En ik nam me voor dat ik vanaf nu deze man altijd zou groeten, ongeacht wat ik terug zou krijgen.

Vandaag is onze band bijna hecht te noemen. Hij is niet alleen mijn buurman, hij is mijn buur-maat. We maken regelmatig een praatje. Vaak met een grapje, een grolletje en sinds kort ook een zorgje.

Hij heeft nog maar één hondje. En ik hoor zijn kuch erger worden. Voorheen als bron van ergernis maar tegenwoordig een dierbare vertolking van mijn couleur locale, zwelt het geluid ervan aan, wordt rauwer en baart mij af en toe zorgen.

Zijn kuch, mijn wekker; ik zou niet zonder willen.

 

Couleur locale

couleur-locale

Met de ‘couleur locale’ wordt de algemene kleur van een landschap bedoeld; de toon die daar overheersend is en het bijzondere karakter aanduidt. De stemming of sfeer in het tafereel voor zover ze door de kleur of toon bepaald worden. (bron: Wikipedia)

Alweer 15 jaar geleden kwam ik wonen in dit Zuid-Hollandse waterdorp, vanuit Amsterdam. Hoogzwanger betrok ik een schitterend vissershuisje uit 1800, centraal gelegen aan een dam hier midden ‘op het dorp’. De deal was: prima om naar zo’n klein gehucht te verhuizen maar dan wil ik graag echt ín het dorp zitten (ik zeg nog steeds ‘in’ en niet ‘op’ en dat zal ook niet veranderen).

In die 15 jaar ben ik met ups en downs hier door het dorp gegaan. Niet alleen persoonlijk maar ook door mijn duale verhouding tot een dorp en al het dorpse. Van een diepe crisis niet lang na de geboorte van mijn tweede kind, toen ik met gierende uithalen bij de huisarts bijna stikte in het feit dat ik -misschien wel voorgoed- “vast en begráven zat in dit Káá-dorp!” tot aan de momenten waarop ik het aardige, bijzondere en mooie ervan kon bezingen.

Over de tijd kwam ik redelijk tot rust. Of misschien is het berusting, wie zal het zeggen. Na mijn scheiding koos ik ervoor te blijven en dit huis te kopen zodat het van mijzelf was. Voor onze kinderen, die op die manier kruipend tussen hun vader en mij heen en weer konden en hun heerlijke haventje waar alle drie geboren zijn, niet óók gedag hoefden te zeggen.

En nog steeds gold: in dit dorp wonen? Prima maar dan wel er middenin. Afijn. Het is gelukt en het was een goede keuze. Rust én berusting, dat zal het zijn.

Toen ineens, gisteren, alsof iemand mij op de schouder tikte, dacht ik aan de ellenlange mails die ik een vriendin stuurde toen ik hier net woonde. Waarin ik mijn gedachten beschreef over allerlei zaken die zich aan mijn ogen en oren voltrokken. Die mij verbaasden, deden brullen van de lach, ontroerden of irriteerden. Eindeloze verhalen. Zij verbaasde, smulde, snikte en irriteerde mee en zei: “Jij moet hier een boek over gaan schrijven.”

Een boek wordt het niet, maar met deze herinnering realiseerde ik me weer wat ik het allerleukste vind om te doen; het in kleine verhalen weergeven van wat ik met al mijn zintuigen opzuig. Het opmerken en waarderen van dat wat recht onder mijn neus ‘zit te wezen’. Daarom ga ik inderdaad deze verhalen schrijven en publiceren via dit blog, onder de naam “Couleur locale”.

Verhaaltjes over die mensen, zaken, interacties en gebeurtenissen die dit dorp voor mij haar kleur, toon en sfeer geven. Binnenkort verschijnt de eerste aflevering! Lees je mee?

Couleur locale – de markt op blauwe dagen

bluesy

Het is zaterdag en wij staan op onze markt bestaande uit drie kippenstands en één paardenstal. Mijn kleinste vriend houdt de wacht bij de kaasboer, terwijl ik in de snijdend koude wind lentebloemetjes koop, daar ik die sinds een paar dagen in de bol heb. En hoe koud het ineens ook weer is, die lente zit daar goed.

Zoals te doen gebruikelijk is het een komen en gaan van bekenden en hangt de marktgang van kletsjes aan elkaar. Het “even naar de markt” is een gedeeld moment in de zaterdagse ochtendagenda van een heleboel dorpsgenoten.

———

Ons aller perceptie van deze markt is ook gedeeld en bijzonder lokaal. Daar wees vriendin Y mij op, toen ik hier net was komen wonen en zij haar naar het dorp verhuisde bestie kwam bezoeken: ze bestierf het luidruchtig van het lachen midden op ons marktplein over het feit dat ík, toch ook een echte stadse van huis-uit, deze drie-en-een-halve-stand met het woord “markt” aanduidde.

Ze liet me wat verward achter: was ik dan echt al zó opgegaan in mijn omgeving dat ik bepaalde zaken letterlijk anders zag? Het simpele antwoord bleek: “ja”. Maar op een manier die mij vooral goed deed: ik was in die zin ‘ver-dorpst’ dat ik tevreden was met het kleine: een goed stuk boerenkaas, bloempje, fruit en een vers visje. Goed genoeg is goed genoeg en meer of groter niet persé beter. Dat deze levenshouding aanstekelijk is, blijkt uit het feit dat Y niet lang daarna ook hier neerstreek, maar dat terzijde.

———

Om het warmer te krijgen huppel ik tijdens de gesprekjes wat van mijn ene been op het andere en knijp de spieren van mijn bovenlijf even goed aan. Zoon-met-jas-half-open heeft nergens last van, zegt hij maar wil nu toch wel gaan. En net zo blauw als de druifjes die straks samen met de hyacinten moeten zorgen dat het lentegevoel binnen in ieder geval hoogtij viert, snelwandelen we saampjes terug naar huis.

“Mama, zijn zakkenrollers heel rijk?”
‘Ha, wat een grappige vraag, hoe kom je daar nu ineens op?’
“Nou, die mevrouw waar jij mee stond te praten; ik zag dat haar portemonnee in haar jaszak zat en die stond heel wijd open. En toen bedacht ik me dat een zakkenroller het zo kon pakken. Dat lijkt me heel makkelijk werk; zakken rollen.”

“Ik vind die mevrouw een beetje een sukkel.”

“En jíj deed trouwens Heel.Raar!”

“Ik ga NOOIT meer mee naar die markt!!!”

Even ben ik met stomheid geslagen en dan begrijp ik het; zo zingt hij zíjn koude blues.