Couleur locale – de markt op blauwe dagen

bluesy

Het is zaterdag en wij staan op onze markt bestaande uit drie kippenstands en één paardenstal. Mijn kleinste vriend houdt de wacht bij de kaasboer, terwijl ik in de snijdend koude wind lentebloemetjes koop, daar ik die sinds een paar dagen in de bol heb. En hoe koud het ineens ook weer is, die lente zit daar goed.

Zoals te doen gebruikelijk is het een komen en gaan van bekenden en hangt de marktgang van kletsjes aan elkaar. Het “even naar de markt” is een gedeeld moment in de zaterdagse ochtendagenda van een heleboel dorpsgenoten.

———

Ons aller perceptie van deze markt is ook gedeeld en bijzonder lokaal. Daar wees vriendin Y mij op, toen ik hier net was komen wonen en zij haar naar het dorp verhuisde bestie kwam bezoeken: ze bestierf het luidruchtig van het lachen midden op ons marktplein over het feit dat ík, toch ook een echte stadse van huis-uit, deze drie-en-een-halve-stand met het woord “markt” aanduidde.

Ze liet me wat verward achter: was ik dan echt al zó opgegaan in mijn omgeving dat ik bepaalde zaken letterlijk anders zag? Het simpele antwoord bleek: “ja”. Maar op een manier die mij vooral goed deed: ik was in die zin ‘ver-dorpst’ dat ik tevreden was met het kleine: een goed stuk boerenkaas, bloempje, fruit en een vers visje. Goed genoeg is goed genoeg en meer of groter niet persé beter. Dat deze levenshouding aanstekelijk is, blijkt uit het feit dat Y niet lang daarna ook hier neerstreek, maar dat terzijde.

———

Om het warmer te krijgen huppel ik tijdens de gesprekjes wat van mijn ene been op het andere en knijp de spieren van mijn bovenlijf even goed aan. Zoon-met-jas-half-open heeft nergens last van, zegt hij maar wil nu toch wel gaan. En net zo blauw als de druifjes die straks samen met de hyacinten moeten zorgen dat het lentegevoel binnen in ieder geval hoogtij viert, snelwandelen we saampjes terug naar huis.

“Mama, zijn zakkenrollers heel rijk?”
‘Ha, wat een grappige vraag, hoe kom je daar nu ineens op?’
“Nou, die mevrouw waar jij mee stond te praten; ik zag dat haar portemonnee in haar jaszak zat en die stond heel wijd open. En toen bedacht ik me dat een zakkenroller het zo kon pakken. Dat lijkt me heel makkelijk werk; zakken rollen.”

“Ik vind die mevrouw een beetje een sukkel.”

“En jíj deed trouwens Heel.Raar!”

“Ik ga NOOIT meer mee naar die markt!!!”

Even ben ik met stomheid geslagen en dan begrijp ik het; zo zingt hij zíjn koude blues.