Klik-klak, klik-klak, ik hoor paardenhoeven en zo te horen heel dichtbij. Ik hou van paarden en blijf het een verrukking vinden dat ze hier in dit dorp met regelmaat gewoon door de straat lopen; aan de hand, met iemand erop of voor een wagentje. En soms dus ook daadwerkelijk in mijn steeg, op 10 meter van mijn huis, 2 stuks dit keer, met begeleider.
“Zo hèhè, even in de schaduw…” het meisje dat één van de twee paarden vastheeft, hapt van haar ijsje. Schuin tegenover mijn steeg bevindt zich de lokale snackbar en kennelijk hebben de dames daar een koele versnapering gescoord.
Mijn gedachte is dat de paardjes dan ook wel dorst zullen hebben en in een opwelling vraag ik of ik een bak met water voor ze zal neerzetten? Ja, nou, dat zou wel fijn zijn! Waarom ik deze opwelling heb, weet ik niet precies. Misschien omdat ik aan het ‘helpers-syndroom’ leid of -eerlijker- omdat ik indruk wil maken op mijn jongste die zich binnen voor het raam staat om te kleden voor zijn voetbalwedstrijd: “Kom kijken, super leuk 2 paardjes in je steeg!”
Dat ik van dit idee 3 minuten later grote spijt heb, weet ik wel. Met de teugels van één van de twee inmiddels volstrekt in paniek geschoten en wild geworden dieren in mijn hand, word ik in een chaotische storm van trappende paardenbenen, bijtende paardengebitten en razend in de nek gelegde paardenoren, volledig geplet tussen het woest trappelende paardenlijf en het raam van mijn overburen. Het geluid van ter plaatse op hol geslagen paardenhoeven en paniekerig paardengegil is scherp en eng.
Links van mij hoor ik het angstige stemmetje van mijn jongste: “Mama? Mama, hélp..!” en rechts van mij hoor ik de paardendames: “Huuh! Hooo! Rrrrússs-tiggggg.” Waarschijnlijk maak ik zelf ook geluid maar dat kan ik me niet herinneren.
Uit mijn rechterooghoek zie ik hoe het mij plettende paard me woest aanstaart vanuit haar línkerooghoek en vanuit míjn linkerooghoek zie ik de overbuuf aan haar kant van het raam met handen in de lucht van schrik. Niet alleen omdat het er waarschijnlijk allejezus dramatisch uitziet en klinkt maar ook omdat het glas van haar raam vervaarlijk meegolft met de pletbewegingen waaraan ik onderhevig ben (“Ik zag het hele raam van de buren naar binnen buigen, mam!”).
1 Minuut later, wat voelt als een half uur, overhandig ik trillend de teugels aan het paardenmeisje. De paardjes zelf trillen ook hevig, inmiddels weten we de namen: Bruin en Lightning natuurlijk. Beide beestjes bloeden want hebben elkaar verwond, zij vielen elkaar ineens aan met mij ertussen en niemand weet waarom. Misschien is het wel door de gifgroene rubbermaid die ik als watertrog voor ze heb gevuld, wie zal het zeggen?
Om hun ongenoegen nog even kracht bij te zetten, gaan bij beide dieren de staarten omhoog en droppen zij met doffe ploffen de inhoud van hun geschrokken darmen voor onze voeten. Onverdroten scheppen de dames deze nederigmakende hoeveelheid in een zak, die met veel genoegen door een andere buurman wordt meegenomen om in zijn tuin uit te strooien.
Terublikkend vinden we dát aspect nog het meest wonderlijke: waarom wil hij die poepzak, zijn tuin ís toch al volledig overwoekerd? We vragen het hem niet.
5 Minuten te laat vertrekt mijn jongste naar zijn wedstrijd en terwijl ik kijk hoe hij in het kielzog van de paardjes wegfietst, dringt tot me door dat het nergens op sloeg, mijn wens om indruk op hem te maken met mijn ‘kijk, twee paardjes in de steeg!’.
Hij weet toch helemaal niet beter, hij is in dit dorp geboren …