Middelste, zelf C-speler, is gevraagd mee te spelen bij B1. Terwijl hij me dit vertelt kan hij zijn trots niet verbloemen. Terecht.
Op het moment van vertrek echter, is daar ineens vertwijfeling, hij blijft op de drempel staan, wel-niet-wel-niet, voeten weigeren dienst: “Ik wil denk ik niet …”.
Herken je dat? Ineens die twijfel of je het wel kunt. En dan het idee opvatten dat het beter is om niet te gaan, zodat niemand ziet dat jij helemaal niet goed genoeg bent.
Ondermijnende zelftwijfel met als ultiem jammerlijke uiting de zelfsabotage.
Het heeft weinig zin hem nu aan te moedigen met dwingend ‘motivational’ zinnen als: “Jawel joh, jij kunt het!! Ze hebben jóu toch maar mooi gevraagd?!” Het stemmetje in z’n eigen hoofd is voor nu even harder en scherper. Beter is het stil te zijn, te wachten op wat van hem uit nu komt en daarop liefdevol te reageren met een klein duwtje. Gentle nudging, zogezegd.
Dan komt zijn kleine broertje erbij die geboren is onder het gelukkige gesternte van iemand die per definitie ervan uitgaat dat het hem lukt. Kennelijk heeft hij de hele scène vanachter zijn ontbijtbord met interesse gevolgd en weet precies wat hem te doen staat: “Weet je wat het is? Je moet er niet zo over nadenken. Je moet het gewoon DOEN!”
Irritant maar effectief wakker geschud door het in zijn ogen kleine, stink-eigenwijze etterbakje, draait hij zich snuivend om, stapt naar buiten en trekt de voordeur met ‘n klap achter zich dicht.
Hm. Tsja. Goed.
Hij kan ervan vinden wat hij wil, maar díe drempel is in ieder geval geslecht.
😎